Drie dagen later zouden we de exotische woestijnstad (oase) Kashgar in China bereiken. Het was een onbeschrijflijk mooie route over eerst bergen en daarna steppe en woestijn. Frank en ik zaten achterin, die plaatsen waren nog vrij want iedereen leek wel voorin te willen zitten. Het duurde niet lang voor ik begreep waarom. Door de erbarmelijke toestand van de wegen vlogen wij achterin bij kuilen en hobbels tot een halve meter omhoog!
Onderweg zagen we geregeld ‘niet-Chinees-ogende’ ruiters op de weidse vlakten. Wie kon vermoeden dat ik een kleine 20 jaar later zou reizen en wonen tussen de Kirgiezen, Tadjieken en Kazachen, want dat waren de exotisch ogende bewoners die we toen zagen.
China! Het land zou op deze reis, en ook tijdens mijn tweede grote reis (1992-1994) het centrum zijn van mijn avonturen. Dus niet India. Er was, en misschien is nog steeds, nogal een verschil tussen de gemiddelde India-reiziger en de gemiddelde China-reiziger. Namelijk de India-ganger is (of was?) vaak een blowende hippie, de China-ganger een niet of veel minder blowende niet-hippie. Met in India als belangrijkste centrum voor de blowende hippies het staatje Goa, al decennia lang. China kent en kende een dergelijk oord niet, het zou daar ook niet worden toegestaan.
Bij de grensovergang kwam me reeds de geur van bruinkool tegemoet, die ik nooit meer vergeten zou. Ook opmerkelijk was het openlucht poolbiljart, later bleek dit een favoriete tijdsbesteding in het hele land.
De eerste overnachting was in een klein stadje. Dat betekende ook voor het eerst met stokjes eten, waardoor de maaltijd lang duurde. Buiten zagen we – hoe actueel medio januari 2021! – veel mensen met mondkapjes op lopen. Dat voedde wel de angst, was hier sprake van één of andere ziekte of epidemie!? Later werd duidelijk dat in China, en ook in Japan en in Korea, veel mensen reeds bij verkoudheid een mondkapje dragen, om anderen niet te besmetten.
Met Frank trokken we verder naar Kashgar en later naar Urumqi. Tot de giardiasis me verzwakte en hij een tijdje alleen verder ging. Maar ook daarna hebben we stukken samen gereisd en staan nog steeds in contact anno 2021.
Waarom bleef China me zo trekken, op deze reis en ook de volgende? Allereerst omdat het land me vrolijk maakte, ik moest lachen om het gedrag van de Chinezen. Niet omdat ze daar hun best voor doen, in tegendeel. Zeker in 1990 – nog maar een jaar na de Tienamenplein opstand – was reizen in China niet vanzelfsprekend noch vrijblijvend. Bepaalde steden en gebieden waren verboden voor buitenlanders; in steden waar je wel mocht komen was slechts een beperkt aantal hotels open voor buitenlanders; wij mochten betalen met speciaal geld, de FECs, i.t.t. de Renminbi, of de Yuan, het volksgeld. Uiteraard waren de FECs duurder dan de Renminbi’s…. Deze praktijk zou trouwens spoedig verdwijnen en veelal konden we ook nu al met Renminbi’s betalen, op markten bijvoorbeeld.
De belangrijkste drempel voor het reizen in China was toentertijd het heersende gebrek een Engels. Zeker in combinatie met functionarissen – vooral kaartjesverkoopsters – die elke vraag beantwoorden met ‘meo!’, oftewel nee/wil niet/kan niet/onmogelijk. Stond je na het betere duw-en trekwerk (anders werkt daar niet) eindelijk vooraan bij een piepklein loket, probeerde je met je Wat & Hoe Chinees boekje in de hand het juiste kaartje te bestellen, kreeg je als antwoord weer een snauwend ‘meo!’. En werd je teruggewezen, mocht het in vertwijfeling proberen bij een ander loket, of blijven volharden en de mensen achter je chagrijnig maken. Voor het inkopen van vooral de (schaarse) treinkaartjes moest ruim voldoende tijd worden uitgetrokken. Gelukkig was er rondom de grotere stations vaak wel een zwarte markt en kon je voor extra geld toch aan de benodigde tickets komen.
Treinreizen in China zijn een verhaal apart. Er waren vier categorieën tickets beschikbaar. Soft seats, soft sleepers, hard sleepers en hard seats, in aflopende mate van comfort en ook aflopende kosten. Voor de langere trajecten in China, en dat zijn ze in het enorme land al snel, was een sleeper (bed) zeer gewenst. Echter een soft sleeper was comfortabel maar onbetaalbaar voor een backpacker. Dus waren de hard sleepers zeer gewild, doch ook schaars… Het gevolg was dat ook langere afstanden vaak moesten worden afgelegd zittende op een harde stoel, een hard seat. En dat was afzien! In de hostels onderweg troefden de backpackers elkaar af met hun hard seat horror stories. “Twaalf uur hard seat van Lanzhou naar Chengdu? Dat is niets joh, ik reisde 24 uur hard seat van Xian naar Beijing!”
In de treinen was de sfeer leuk en levendig. De Chinezen hadden altijd voldoende eten bij zich en deelden gretig met de buitenlanders, toen nog rariteiten. Men deed spelletjes, in de avond werd flink gedronken en altijd werd er wel geschreeuwd. Wanneer je een boek las was het niet ongebruikelijk dat een Chinees dat ongevraagd uit je handen pakte, erin ging lezen en het later weer teruggaf. Foto’s en ansichtkaarten van thuis deden het natuurlijk altijd goed.
Alle etensresten werden op de grond gegooid, waar ook op werd gespuwd en eens in de zoveel tijd werd de hele vloer schoongeveegd. In de avond en nacht legden mensen kranten op de grond, ook onder de banken, om er op te liggen en slapen. De doorwaakte treinnachten op harde seats waren ontberingen die je liever ontweek, maar maakten ook deel uit van het echte reizigersleven in China. En onveilig was het nooit in de treinen.
Ook typisch waren de pogingen om je om de tuin te leiden. Menukaarten en hotelbrochures waren opgesteld alleen in het Chinees en dus onleesbaar Met als gevolg dat bij het afrekenen vaak een gerecht op de kaart met een hoge prijs werd aangewezen, welke niet leek te passen bij het gebodene. Dat was oppassen geblazen! In restaurants liep ik vaak de keuken in om aan te wijzen wat ik wilde eten en dat werkte goed.
Hilarisch was de poging om een prijskaartje om te wisselen terwijl ik een kledingstuk aan het passen was in een winkel – helaas voor de winkel doorzien.
En toen een Amerikaanse toerist aan het afdingen was op een souvenir en ik verbaasd stond toe te kijken, fluisterde een verkoper me toe “sssttt, hij denkt dat het 100 USD kost i.p.v. 100 Renminbi, hou je mond!”. Dat scheelde even een factor acht!
Zelfs toen we in Canton met Martin en Leo, twee grote Hollandse jongens, gezamenlijk werden opgelicht op straat na verschillende keren te zijn gewaarschuwd, en per persoon 20 USD verloren met een wisseltruc, boos kon ik er niet om worden.
De reis door China voerde vanaf de grens met Pakistan via Kashgar, Urumqi, de grotten van Dunhuang, het westelijke einde van de Chinese muur in Jiayuguan, dan de stad Lanzhou, een bustocht over de prairie via het Tibetaanse dorpje Xiahe tot aan de grote centrale stad Chengdu. Vervolgens nam ik een binnenlandse vlucht naar de stad Guilin, en trok verder via het pittoreske dorpje Yangshuo naar de stad Canton, om vandaar uit op 8 november de boot naar Hongkong te nemen. Enkele dagen relaxen in deze mondaine stad was meer dan welkom na twee maanden van avonturen plus ontberingen in China. Hier ook zag ik voor het eerste mensen lopen met mobiele telefoons, een noviteit!
Op 10 november 1990 vloog ik, met een tussenstop van een dag in Bangkok, naar Sydney in Australië voor een geheel nieuw onderdeel van de reis. Er moest weer geld worden verdiend!