Zo arriveerde ik op 12 november 1990 in Sydney, Australië. Met een Working Holiday Visa geldig voor zes maanden. Met dit visum mochten o.a. Nederlanders, in de leeftijd van 18-26 jaar, voor maximaal een half jaar in Australië reizen en werken. De regeling bestaat anno 2021 nog steeds lees ik, zelfs uitgebreid naar meer landen en tot de leeftijd van 30 jaar.
Ik arriveerde met nog 250 Australische dollars (AS$) op zak, voldoende om maximaal twee weken mee te overleven. (De AS$ was toen ongeveer 1,42 gulden waard). Zonder baan en zonder enige connectie met iemand, laat staan met iemand die zou kunnen helpen bij het vinden van een baan. Dat was natuurlijk krankzinnig optimistisch gepland.
Cruciaal was allereerst om een goedkope accommodatie te vinden. Dat lukte bij een hostel in Kings Cross, waarvan de kosten van een bed in een slaapzaal AS$ 50 per week bedroegen. Je verbleef er met acht man en vrouw op 32 m2, gezellig was het zeker.
En nu was het zaak om snel werk te vinden en een betaling. Het tij zat niet mee, Australië verkeerde in een diepe recessie. In de hostel was de stemming onder de andere gelukszoekers, die net als ik de strategie hadden om in armere landen te reizen en in rijkere landen te werken, gedrukt. Sommigen naderden het einde van hun middelen en overwogen naar huis terug te keren. Ik bezocht enkele uitzendbureaus maar die stemden niet hoopvol. Uiteindelijk slaagde ik erin tijdig werk (plus betaling) te vinden, maar bijzonder was het wel. Onder het motto ‘je moet toch wat’ werd ik bloemenverkoper in het zakendistrict van de stad. D.w.z. geen medewerker van een bloemenzaakje langs de weg, maar met een mandje met rozen, orchideeën en andere bloemen tussen 17-24 uur (in het weekend later) langs de restaurants en bars van het zaken district!
Van wat ik me herinner, het viel niet tegen. De motivatie was er wel, immers ik had geen keuze. De mensen reageerden niet vervelend, de bars & restaurants lieten je toe en zo draaide ik elke avond enkele malen een rondje langs de verschillende etablissementen. Met netto-inkomsten van ongeveer AS$ 60 gemiddeld per avond, in de weekenden hoger. Het was zwaar werk dat ik een week of vijf deed. De dagen voor Kerst waren financiële hoogtepunten. Toen was er zo’n AS$ 850 gespaard en ‘was het tijd om weer verder te gaan’.
Mijn bazin in Sydney, bij wie ik de bloemen inkocht, was de Hongaarse Eva. Je komt onderweg weleens bijzondere vogels tegen en zo eentje was haar echtgenoot Ferenc, oftewel Freddy in Australië. De twintigers verbleven nog niet lang in Australië. Eva was hardwerkend en solide, Freddy een flierefluiter. En van beroep, tja, oplichter. Hij vertelde hoe in Hongarije eens met vrienden een dure auto had gekocht, hem had verzekerd en toen ‘zoek laten raken’, om vervolgens uitkering bij de verzekeraar te claimen en ontvangen. In Australië had hij een ingewikkelde truc om vlak voor feestdagen bij banken met vervalste passen (credit cards?) geld te verkrijgen en waarbij de banken vanwege de feestdagen te laat achter zouden komen dat het om een fraude ging. Maar hij was ook prettig gestoord en gewoon leuk. Boos kon ik niet op hem worden.
Een zwemtochtje vanaf het nabij hun woning gelegen Bondi Beach zal ik niet snel vergeten. Samen met Freddie en een Hongaarse vriendin van hem gingen we zwemmen vanaf het strand. Waarom ik meeging weet ik niet. Richting de open zee, waar zich op flinke afstand (wat zal het zijn geweest, tussen 500 en 1.000 meter?) een klein rotseilandje lag. En daartussen konden mogelijk haaien zwommen. Het ‘plan’ was om daar aan wal te gaan. We zwommen en zwommen, raakten vermoeid en kwamen aan bij het eilandje. Maar de golven waren hoog en het rotseiland om die reden onneembaar, wat nu? Een klein vissersbootje in de buurt boot uitkomst en we mochten aan boord klimmen, kwamen weer terug aan wal. Gered.
Freddy heb ik later in Nederland nog ontmoet, hij wilde weleens ‘echt werken’ en kwam drie weken logeren bij mijn ouders in Venhuizen om te helpen bij het bollenrapen, in de zomer van 1991. Terwijl de ‘gewone’ seizoenskrachten, een stuk of dertig Friezen, achter op het erf verbleven in oude caravans en in tenten, kreeg de bijzondere gast een slaapkamer tot zijn beschikking in de boerderij en at mee met ons gezin. Na drie weken vond hij het voldoende en besloot het verdiende geld om te zetten in iets meer waardevol. Dus togen we naar Hoorn en kocht hij er in een coffeeshop softdrugs voor. In de huisschuur in Venhuizen werden die vervolgens zorgvuldig opgeborgen in zijn motor. Samen met zwarte peper om eventuele speurhonden op een verkeerd spoor te zetten. De volgende dag om 5 uur ’s ochtends vertrok hij per motor naar Györ in Hongarije. Langzaam reed hij zeker niet en de grenzen werden ondanks de risico’s probleemloos genomen, want reeds in de vroege avond belde hij dat hij veilig was aangekomen.
Dat was Freddy, afgezien van een kort bezoek met vrienden later in die zomer aan Amsterdam en Venhuizen heb ik niets meer van hem vernomen. Behalve dat ik een geboortekaartje ontving vanuit Australië toen zijn dochter en die van Eva in 1991 was geboren.
Op eerste Kerstdag verliet ik per bus Sydney, op weg naar Adelaide in Zuid-Australië. Dat bleek net als Sydney, en later ook Melbourne, een heerlijke, ruim opgezette en relaxte Australische stad. Met eveneens heerlijke stranden nabij, het was immers hartje zomer.
Waarom Adelaide? Omdat ik mijn zinnen had gezet op deelname aan het Australian Open Chess Tournament dat daar tussen Kerst en Nieuwjaar en tot begin januari zou plaatsvinden. Je bent een schaker of je bent het niet. En ik had al vier maanden geen serieuze partij meer gespeeld. Gezien de kaspositie was het natuurlijk (wederom) volledig onverantwoordelijk, maar dat lossen we later wel weer op.
Het was prettig vertoeven in het mooie Adelaide, met een goedkoop kamertje binnen een schoolgebouw. Lekker weer, naar het strand, en een bezoek afleggend aan het Australian Hardcourt Championship (tennis), voor de spelers een voorbereiding op de Grand Slam in Melbourne. Zo zag ik – voor AS$ 2 – Boris Becker verrassend verliezen van Magnus Larsson. En zag ook toppers van toen Stefan Edberg en Michael Stich in actie komen.
Hoogtepunt van het schaaktoernooi was ongetwijfeld de tweede ronde, waarin ik het op mocht nemen dan niemand minder dan de legendarische Britse grootmeester Tony Miles, enkele jaren daarvoor nog nummer 9 van de wereldranglijst en overwinnaar van Anatoly Karpov in 1980. De partij was aardig, ik speelde uit nood geboren een redelijke en nieuwe zet die ik jaren later zelfs tegenkwam in de theorieboeken, maar verloor uiteindelijk toch vrij kansloos. Miles werd één van de winnaars van het toernooi.
Ondertussen was, niet verrassend, mijn kaspositie er niet beter op geworden. Terwijl het seizoen voor fruitplukken in het zuiden van het land pas medio eind januari zou beginnen. Wat nu? Gelukkig bood een lokale schaker hulp. Ik mocht intrekken bij Tony, die dankzij rijke ouders een ruime woning bezat. Helaas zag hij het allemaal niet erg zitten na het verlies van zijn baan en uitraken met zijn vriendin. Ik probeerde hem op te vrolijken en volgde ondertussen op televisie de Amerikaanse aanval op Irak tijdens de eerste Golfoorlog. Dezelfde oorlog die een klein half jaar geleden mijn reisplannen ingrijpend had gewijzigd!
Op 23 januari 1991 verliet ik liftend Tony en Adelaide op weg naar de fruitkwekerij van de Turnbull Brothers in het dorpje Mooroopna in Victoria. Daar zou ik tot 23 maart verblijven en mijn vermogen, waarmee ik Nederland weer zou moeten bereiken, flink opvijzelen. Want op 27 januari bereikte ik een nieuw kas dieptepunt van AS$ 50…
Fruitplukken was voor iemand die is opgegroeid in een tuindersgezin geen vreemde bezigheid maar het was wel voor nieuw voor me. We mochten peren plukken, met ruim 100 plukkers. De Turnbull Brothers bezaten dan ook maar liefst 215 hectare aan fruittuinen en waren daarmee de grootste fruitkweker van het zuidelijk halfrond!
Ik sliep in een tentje, er waren gezamenlijke ruimtes voor koken, eten en gezelligheid. Het grootste deel van de plukkers bestond uit backpackers zoals ik uit allerlei landen, hoewel ik de enige Nederlander was. Daarnaast was er een kleinere groep van lokale professionele plukkers die verbleven in caravans en met het plukseizoen meereisden door het hele land. Interactie tussen de groepen was er niet. De professionals plukten tot een uur of twee in de middag al net zoveel of meer dan de backpackers op een hele dag, en brachten de rest van de dag door met bierdrinken.
We startten om 7 uur in de ochtend en ik werkte meestal door tot ongeveer 7 uur in de avond. Er moest geld worden verdiend! Dat was dan voldoende om vier of soms vijf bins vol te krijgen, want zo werkte het. Je kreeg betaald per bin en het bedrag was afhankelijk van de soort peren, ongeveer AS$20 per bin gemiddeld.
Het was hard werken op de ladder met een tas om je middel die steeds zwaarder werd gevuld met peren. Vervelend was in het droge Australische klimaat wanneer één van de vele rondcirkelende vliegen jouw oogvocht opzocht terwijl je net bovenaan op de ladder stond.
Belangrijk was om de peren netjes te plukken en niet te beschadigen, het steeltje moest heel blijven!
Zo werkte ik vlijtig zes dagen per week zonder vrijwel enige mogelijkheid om geld uit te geven. En begon cricket, vaak op televisie uitgezonden, te waarderen.
Op een dag werden meteen om 7 uur in de ochtend alle plukkers, d.w.z. de backpackers, gesommeerd samen te komen. Eén voor één werden de namen voor gelezen en mocht je naar links of naar rechts gaan. Er werden twee ongeveer even grote groepen geformeerd. “Jullie zijn klaar en mogen naar huis gaan” kreeg de ene groep te horen. “En jullie aan de slag”. Gelukkig behoorde ik bij de tweede groep en mocht blijven werken. Zo ging dat in Australië destijds, en misschien nog steeds. Ik had me een ruime maand een slag in de rondte gewerkt, meer bins gevuld dan de meesten, en mocht als beloning blijven werken.
De reden voor het snelle ontslag van zoveel plukkers was dat we zo’n beetje klaar waren met de peren en nu de perziken aan de beurt waren. En daar had men veel minder mensen voor nodig. De verhoudingen tussen werkgever en de (machtige) vakbonden was scherp. Zelfs wij, de amateur plukkers, moesten voor AS$ 20 verplicht lid van worden van de vakbond. Wat ik daarvoor kreeg weet ik niet, en blijkbaar kon Turnbull nog steeds op deze manier mensen ontslaan.
Ons loon ontvingen we eens per week, ik meen in cheques die we in het nabijgelegen stadje Shepparton verzilverden.
Toen ik in april door het land liftte op weg naar Darwin kwam ik in de stad Townsville in het noordoosten op het lumineuze idee om proberen bij het belastingkantoor de betaalde belastingen te claimen. Volgens geruchten onder backpackers zou dat moeten kunnen… Braaf overlegde ik mijn formulieren, gaf mijn ouderlijk adres door en zou t.z.t. wel vernemen of de poging succes had. Nou, dat heb ik geweten. Bij terugkomst in Nederland was er inderdaad bericht gekomen vanuit Australië van de Belastingdienst. Ik mocht alsnog een bedrag van enkele honderden Australische dollars overmaken wegens niet afgedragen belastingen! Wat een boeven die Turnbull Brothers! En ik zou Australië pas weer in mogen als de schuld was voldaan. Of dat is gebeurt, ik weet het eigenlijk niet en dit verhaal zou een gevolg kunnen hebben indien ik nog een keertje besluit naar Down Under te gaan…
Terwijl we werkten in de perzike was het een stuk rustiger bij de fruitteler . Dat duurde enkele weken tot ook dat seizoen ten einde kwam. Op 22 maart, mijn verjaardag, verliet ik de Turnbull Brothers met AS$ 2.100 op zak, dit zou voldoende moeten zijn om Nederland weer te kunnen bereiken. Maar krap zou het zeker worden gezien de verdere reisplannen. Uiteindelijk kan ik zeggen dat ik het precies heb gehaald, of niet, want in Beijing heb ik begin mei van een Nederlander 100 US$ moeten lenen voor de laatste weken…
Om geld te besparen besloot ik om a) het land te verlaten via Darwin in het uiterste noorden, immers daar had je de goedkoopste vluchten naar het geplande Hongkong, en b) die plaats liftend te bereiken. Via wederom Sydney en vervolgens Brisbane, Townsville, Mount Isa in het midden en dan naar Darwin in het noorden.
Dat was geen slecht plan en zo geschiedde, echter er was wel een soort probleem. In die tijd werd Australië geteisterd door de Backpack murderer, die het voorzien had op jonge, liftende backpackers. Ik beschouwde mijn financiële positie nog steeds als zodanig precair dat het risico maar op de koop toe moest worden genomen, er moest geld worden gespaard.
De Backpack murderer werd uiteindelijk in mei 1994 opgepakt en de lichamen van zijn zeven slachtoffers werden later in een bos in New South Wales teruggevonden.
De lifttoer verliep zonder problemen en zelfs in ‘hitchhikers hell’ Mount Isa, midden in de Outback, kreeg ik binnen een vier uur een lift helemaal naar Darwin. Volgens de inkervingen in een verkeersbord hadden anderen er vier dagen mogen wachten op een lift…
In Australië lopen veel kangoeroes rond. In de Outback, rijdend door de nacht, troffen we plotseling een groep, gevangen in de koplampen. Snel draaide ik mijn raam open en hing naar buiten om ze beter te kunnen aanschouwen. Een flinke hobbel in de half-verharde weg leidde tot een gekneusde rib – en daar heb je lang last van – tot zover mijn ervaring in Australië met kangoeroes, die je daar trouwens wel vaker ziet in het wild.
Op 14 april vloog ik vanuit Darwin via Brunei naar Hongkong.