Op 6 april 1993 nam ik voor de derde en laatste keer de veerboot van Japan naar Korea en arriveerde in Poesan, een grote havenstad aan de zuidkust van Korea. Zowel in mentaal als in financieel opzicht – immers met USD 5.000 op zak – was ik klaar voor een nieuwe periode van reizen. Na omzwervingen door Korea, China, Mongolië, wederom China, Tibet en nog eenmaal China zou ik op 2 oktober 1993 neerstrijken in Hongkong voor een volgende werkperiode.
Hoewel de landen voor Westerlingen misschien erg op elkaar lijken verschillen Korea en Japan in veel opzichten van elkaar. De relatie tussen de landen is tot op heden beladen vanwege de Japanse bezetting van Korea in de eerste helft van de 20e eeuw. En vooral vanwege het daarbij gebruikte geweld tegen de Koreanen.
In Kyoto reageerde een collega docent toen ik vertelde Korea te hebben bezocht met ’they are simple people’. Dat geeft denk ik aan hoe veel Japanners het zien, namelijk dat hun cultuur verfijnder en diepzinniger is dan de Koreaanse. Daar heb ik geen oordeel over. Wel bemerkte ik dat Koreanen luidruchtiger zijn, emotioneler en hun tempels kleurrijker. Zij delen met de Japan een boeddhistische religie en cultuur, waarnaast in Japan het (puur Japanse) shintoïsme belangrijk is en in Korea het christendom.
Met een groepje Koreaanse protestant christelijke jongeren kwam ik in aanraking – hoe en waar ben ik vergeten – en trok een aantal dagen met hen op. Zij namen me mee naar een kerkdienst in Seoul waarbij de aanwezigheid van een Westerling blijkbaar zo bijzonder was dat me ten overstaan van zo’n duizend gelovigen een ovationeel applaus ten deel viel!
Bijzonder was het om met hen enkele dagen te verblijven en helpen in een tehuis voor gehandicapte en achtergelaten kinderen. Het tehuis werd onderhouden en gefinancierd door de kerk. Dit soort ervaringen waren werkelijk de hoogtepunten van het reizen. De onverwachte en bijzondere ontmoetingen met de plaatselijke bevolking. Als je solo reist is de kans op aanspraak van anderen groter en hoef je geen compromissen te sluiten met eventuele medereizigers om in te gaan op dit soort avonturen.
Op 1 mei 1993 verliet ik vanuit Incheon Korea per veerboot naar de miljoenenstad Tianjin in China. En reisde meteen door naar de hoofdstad Beijing. Een aangenaam weerzien na mijn vertrek per trein naar Moskou twee jaar daarvoor.
Mijn doel om alle delen van China te leren kennen betekende twee treinreizen van ieder een week of drie vanuit Beijing. De eerste bracht me tot de centraal gelegen stad Xian, beroemd vanwege het Terracotta leger. Uiteraard bezocht ik dat. Net als de Chinese Muur, bezocht vanuit Beijing. Die attracties waren vaak de reden van een bezoek aan een plaats. Maar de weg er naar toe, en de ontmoetingen en avonturen onderweg, waren de werkelijke hoogtepunten van het reizen.
Op weg naar Xian verbleef ik een paar dagen in het stadje Kaifeng, ooit een hoofdstad van China tijdens de Song Dynastie, en gelegen aan de Gele Rivier.
Als op zoveel plaatsen in China kon een fiets worden gehuurd bij het hotel en besloot ik de omgeving van het stadje je onderzoeken alsmede de Gele Rivier aan te doen. Een relaxte manier van de omgeving verkennen.
Aangekomen bij de rivier waren er veel mensen hard aan het werk. Wat bleek, de oevers van de rivier werden versterkt met op traditionele manier gemaakte matten. Terwijl ik stond toe te kijken werd ik door de Chinezen uitgenodigd, kreeg een geschikte uitrusting en mocht tot grote hilariteit meedoen met de werkzaamheden! Dat was een bijzondere ervaring, als Nederlander en met zo’n achternaam in China meehelpen met het versterken van de Gele Rivier. Die overigens echt geel van kleur is vanwege het meekomende löss, afkomstig uit noordwest China.
Er kwam zelfs een journalist langs voor een interview en de volgende dag prijkte ik met foto op de pagina’s van een lokale krant. Tijdens de middagpauze mocht ik in een naburige loods ondervinden hoe goed Chinezen kunnen pingpongen.
Ontmoetingen met lokalen kwamen in China minder voor dan in landen als Vietnam, Mongolië en India, waar de bewoners minder gereserveerd zijn. Op uitnodiging van student Bao Fei Ping kon ik enkele dagen verblijven in een studenten dormitory in de noordwestelijke stad Lanzhou. Dat was een unieke kans om iets mee te krijgen van het studentenleven in China. Ik vraag me eerlijk gezegd af of dit verblijf wel legaal was, interessant was het zeker. Want buitenlanders dienden in China elke overnachting officieel te laten registreren en op verzoek aan te kunnen tonen. Het teiltje water met handdoekje dat de studenten, met een stuk of zes op een kamer, elke ochtend gebruikten om zich te wassen in de kamer is me meest bijgebleven.
In dezelfde regio ontmoette ik, eveneens rond juli 1993, Liu Jun. Hij was mijn gids tijdens een rondleiding naar de Binglingsi grotten. Sprak vloeiend Engels en nodigde me uit voor de lunch bij hem thuis. Dat gebeurt niet vaak in China en was natuurlijk zeer welkom. Liu Jun was idolaat van het Westen en vooral van de verschillende Westerse talen. Engels kende hij uitstekend, nu wilde hij Duits en Frans leren! En verzocht me om woordenboeken Duits-Frans en Frans-Duits toe te sturen. “Maar als die niet te vinden zijn gewone woordenboeken Duits en Frans ook goed”. Bovenal wilde hij een bedrijfje oprichten om buitenlanders rond te kunnen rondleiden in het gebied een stuwmeer en grotten. Indrukwekkende grotten met levensgrote – wat heet, tot 27 meter hoog! – Boeddha-beelden.
Hopelijk is het hem gelukt. De woordenboeken stuurde ik hem vanuit Hongkong toe, plus foto’s die ik daar had genomen. Na een bedankbrief van hem is het contact gestopt.
Voor wie een rondreis in het noordwestelijke deel van China plant, een aanrader is het stadje Yanan, ten noorden van Xian (van het Terracottaleger). Gelegen in een landschap van heuvels van löss met daarin grotten was dit het eindpunt van de Lange Mars van Mao in 1937, die er zo’n tien jaar verbleef. Zodoende werd Yanan het centrum van de Communistische Revolutie. En dat betekent dat het, in 1993 en wellicht ook nog vandaag, een toeristische trekpleister is voor Chinezen, en voor een verdwaalde buitenlander.
Tijdens één van de periodes in Beijing deed ik een poging om in contact te komen met de Chinese schaakbond. En, wie weet, om ergens een partijtje of een toernooitje te kunnen spelen. M.b.v. de receptioniste van mijn hotel wist ik het gebouw van de nationale bond te vinden. Daar vonden op dat moment trainingen plaats voor de nationale selecties dames en meisjes. Nu was China vanaf de jaren negentig toonaangevend in het damesschaak en kende in Xie Jun ook de wereldkampioene op dat moment. Het leek me een uitgelezen kans om een kijkje in de keuken te nemen. Maar de vraag was, zouden ze zomaar een vreemdeling, een buitenlander nota bene, toelaten tot de nationale trainingen? Ik was hierop voorbereid en had een plan.
Tijdens al mijn reizen ontving ik op centrale postkantoren in grote steden pakketjes van mijn ouders, met daarin o.a. nummers van het schaakmagazine New In Chess. Dat werd – en wordt – vervaardigd in Alkmaar en staat bekend als ’s werelds toonaangevende schaakmagazine. Ik had enkele exemplaren meegenomen en kon die nu aanbieden in ruil voor mijn toegang tot de trainingen. De Chinezen accepteerden gretig, ook zij waren bekend met New In Chess Magazine, en verwelkomden me vriendelijk! Wellicht hadden ze ook de gedachte of hoop dat het hier een westerse grootmeester betrof waarvan ook nog iets te leren viel. Dus mocht ik het in snelschaakpartijen tegen enkelen van de oudere junioren opnemen, die ik voornamelijk verloor, want ik ben geen grootmeester. Het resultaat was dat mijn tegenstanders steeds jonger werden totdat gelijkwaardige tegenstand werd gevonden!
Ik ben benieuwd, zal ik op die middag in Beijing tegen één van de latere Chinese topspeelsters hebben gestreden?
Op 31 mei vertrok ik vanuit Beijing voor een tweede Chinese trip, deze keer naar het Mantsjoerije, het noordoostelijke deel van China. Dat staat niet bekend om haar toeristische attracties en kent vooral graanvelden en zware industrie. Maar ik wilde heel China leren kennen dus verkende in drie weken lang ook dit gebied, inclusief de redelijk bekende grote stad Harbin, met Russische invloeden.
Op 20 juni was ik wederom terug in Beijing, deze keer om per trein een nieuw avontuur te starten. Het zou één van mijn meest gedenkwaardige deelreizen worden, namelijk in het exotische Mongolië. Op 22 juni stapte ik op de trein vanuit Beijing naar de Mongoolse hoofdstad Oelan Bator. Op de Mongoolse ambassade, bij de visumaanvraag, was me verteld dat ik bij aankomst in de hoofdstad zou worden opgewacht door een official. In de trein besefte ik me pas dat dit onmogelijk was, immers niemand wist dat ik met deze trein op dit moment het land binnen zou trekken!? Het was een veeg teken voor de mate van chaos waarin het land in 1993 verkeerde. Gezagshandhaving stond op een laag pitje en in de Lonely Planet gids werd cynisch opgemerkt dat de autoriteiten zelfs een invasie van backpackers niet het hoofd zouden kunnen bieden…